We leerden elkaar kennen in Leuven in 1974, mijn eerste kandidatuur Germaanse filologie, en Jos zijn tweede. We hadden alles gemeen om meteen dikke vrienden te worden, en dat gebeurde ook: Limburgerschap, voorliefde voor eigen dialect, humor, verbaliteit, muziek, interesse voor taalkunde en literatuur, maar vooral wat mensen bij elkaar brengt: een sterke, eigenzinnige persoonlijkheid en een gezonde, afwijkende kijk op de werkelijkheid.
Na Leuven werd de vriendschap alleen maar sterker: we deelden lief en leed, vreugde en verdriet, ups en downs, en konden niet zonder elkaar. We hadden altijd gezonde discussies, maar nooit één enkel woord ruzie in de vijfendertig jaren dat we elkaar kenden.
Ik denk vooral aan onze zes wandelvakanties in Wales: hele dagen stappen doorheen dat indrukwekkende landschap, ’s avonds het verloren zweet aanvullen in de pub, kennismaken met de lokale bevolking, of op zaterdagavond traditionele Welshe hymnes meezingen in The Riverside Hotel. We bedachten een onverstaanbaar soort Engels, gebaseerd op een letterlijke vertaling uit onze dialecten, dat wij alleen begrepen, en we lachten ons een breuk met onze eigen nonsens tijdens onze wandelingen in dat glorieuze, eindeloze Welshe landschap. Jos zei vaak: ‘Mer good det de jing oppe shoal uize zotte kaal neêt hiëre…” Voor ons pensioen hadden we grootse wandelplannen, want, zoals hij zei, “as ve dan nog good kônne…”
Ik verloor op kerstdag met jou de enige echte vriend in mijn leven. Ik zou alles over hebben voor nog één enkele babbel, of nog één enkele wandeling. Ik heb je vijfendertig jaren mogen meemaken, en ik hoopte op vijfendertig meer… Ik heb zoveel aan onze vriendschap gehad, dat ik niet wil of kan beginnen aan een andere ‘beste vriend’: daarvoor ben je totaal onvervangbaar. Ik troost me met de gedachte dat ik je echt gekend heb, en dat is een voorrecht geweest dat weinig mensen hebben mogen genieten.
Mi lanct na die, gheselle mijn… Ik mis je, mijn vriend… Ik hoop je ooit nog ergens tegen te komen…
Dominiek Croymans
Rouwregister