Nieuws

​De aaibaarheid van de thuisopbaring.

‘Alleen ’s nachts vond ik het raar, een dode in huis’

We hebben de doden verbannen uit onze huizen, naar koelkamers die beheerd worden door professionals. Terwijl het beter rouwen kan zijn als je de dierbare nog even bij je houdt, in woonkamer, bibliotheek of hobbyruimte. ‘Je gunt jezelf de tijd om afscheid te nemen.’
Eva Berghmans, foto’s Fred Debrock

Katrien Van Corenbergh met dochters Marthe en Hasse en de urne van Frederic.
© rr

‘Het was eng, toen we bij ons huis aankwamen. Toen mama ons van school kwam halen, wisten we: het is gebeurd. We durfden niet goed naar binnen.’ Marthe (8) en haar zusje Hasse (6) wisten dat hun vader sinterklaas niet meer zou halen. Hun moeder, Katrien Van Corenbergh, vond het van bij het begin van het ziekteproces belangrijk om niets achter te houden voor de kinderen. ‘Ik heb met mijn kinderen altijd over alle aspecten van het leven gesproken, boeken voor­gelezen over zowel vrolijke als moeilijkere ­thema’s zoals scheiding, ziekte, sterven.’ De dochters van Katrien en Frederic Swiggers (39) wisten ook dat zijn lichaam tot de crematie thuis zou blijven.

Katrien liet haar dochters rustig hun jas en schoenen uitdoen, en om de muur kijken. Ze zagen zijn voeten, zijn knieën, zijn handen. Dan pas zijn gezicht. Ze zag hoe de weerstand van haar dochters afnam. ‘Het werd minder eng toen ik echt keek’, vertelt Marthe. ‘Toen kon ik niet meer stoppen met kijken.’ Ze zag geen dode, maar haar papa. ‘Ik was het al gewoon dat hij daar lag. Alleen snurkte hij niet meer, en zijn ogen waren helemaal dicht. Ik durfde naar hem te stappen en bij hem op bed te gaan zitten. Hij was nog warm. Pas in de avond was hij koud. Ik ben nog naast hem gaan liggen, op een smal plekje. Ik kon hem nog knuffelen, dat was fijn. Het was wel moeilijk, omdat hij zo dun was.’

Haar vader was de tweede dode die ­Marthe in haar leven zag. Drie jaar geleden mocht ze mee naar het funerarium om haar overgrootmoeder te groeten. Ze durfde niet, stak haar hoofd toch om de muur en trok zich dan terug, uit het zicht van de dode. De dode zag er te raar uit. ‘Met papa vond ik het alleen ’s nachts raar, dan zat het in mijn hoofd dat er een dode in huis lag. Ik ben bij oma gaan logeren. En ik was ook blij dat mijn nonkel en tante met me gingen wandelen toen papa’s vrienden hier waren. Grote mensen die huilen, vind ik akelig.’

Regenboogkousen

‘Natuurlijk kun je altijd bij het funerarium terecht als je daar nood aan hebt, maar ik had geen zin om een afspraak te moeten maken als ik mijn man wou zien’

Voor Katrien Van Corenbergh was het een natuurlijke zaak om haar man thuis op te baren – net zoals ze het vanzelfsprekend vond dat ze hem thuis zou verzorgen. ‘Onze tijd samen was te kostbaar om hem buitenshuis te laten verzorgen’, vertelt ze, enkele weken na zijn dood. Ze is nog volop in de rouw, maar ook opgelucht dat ze hun tijd samen hebben kunnen afronden op een manier die voor haar oneindig veel liefdevoller aanvoelde dan het klassieke procedé. ‘Ik wou hem niet alleen laten. Ik wou afscheid kunnen nemen, uitgebreid, in mijn tempo. Natuurlijk kun je altijd bij het funerarium terecht als je daar nood aan hebt, maar ik had geen zin om een afspraak te moeten maken als ik mijn man wou zien. Ik zat ook ’s nachts bij hem. De eerste nacht heb ik ­zitten tekenen, dat was louterend. De tekening, met Frederic in een boom waaronder wij schuilen, staat op de rouwbrief. Dat tekenen heb ik herontdekt in de rouwperiode. Het heeft me zoveel deugd gedaan, dat ik erover denk om voor anderen te tekenen wanneer ze afscheid moeten nemen (werk van Katrien is te zien op Instagram onder de hashtag #juftien, red.).’

Frederic lag er mooi bij voor die laatste groet. Hij droeg zijn lievelingshemd – een fleurig exemplaar –, zijn trouwbroek, de ­regenboogkousen die zijn lievelingskousen waren in de laatste weken. ‘En ik heb een mooie onderbroek voor hem mogen ­kiezen’, zegt Marthe.

De begrafenisondernemer leidde de zorgen in goede banen, maar het waren Katrien, haar moeder en Frederics moeder die het lichaam wasten en aankleedden. ‘Waarom zou je dat niet zelf doen?’ zegt Katrien. ‘Ik wou hem op dat cruciale moment niet alleen laten. Ik had al voor hem gezorgd, mijn moeder was zijn verpleegster en zijn moeder had hem als kind verzorgd. Het helpt in het rouwproces om de dode te verzorgen. Het maakt de stap naar afscheid ­nemen minder bruusk.’


Obrecht Van Nevel met de urne van zijn onlangs overleden moeder.
© rr

Ze legden Frederic onder rode lakens. Marthes knuffelhond, die zijn nek had ­ondersteund tijdens zijn ziekte, lag op hem. De meisjes hingen rozerode slingers rond het bed – ‘Die gaven wat meer kleur.’ De kist stond wat verderop, klaar om beschreven en betekend te worden. Marthe tekende een ­regenboog en een maan, Hasse zichzelf, haar zus en haar mama. Wie kwam groeten, schreef en tekende op de kist. ­Tegen de crematie stond het deksel zogoed als vol.

Drie dagen na zijn dood hielpen Katrien en Marthe om Frederic in zijn kist te leggen. Het kisten lieten ze over aan de begrafenisondernemer, dat vonden ze te confronterend. Katrien reed wel mee naar het crematorium. ‘Dat vond ik het lastigste, het moment dat de kist in de oven verdween, maar Roel (Van Roosbroeck, red.), van Gemoedsrust (de begrafenisondernemer, red.), hielp me over de drempel heen. We reden terug naar huis met de warme urne op mijn schoot. Voor de viering heeft Marthe de pot binnengedragen, erna droeg Hasse die weer naar buiten.’

Niets moet

‘Ik nodig mensen uit om hun doden te begeleiden’, zegt Roel Van Roosbroeck van Gemoedsrust, de begrafenisondernemer die Katrien Van Corenbergh bijstond. ‘Ik schrik als mensen bij een begrafenis worden weggestuurd nog voor de kist in het graf gelaten is. Wat is er logischer en mooier dan een dode tot zijn laatste rustplaats te begeleiden? Ik laat mensen zo veel mogelijk zelf doen. Niets moet. Het idee om een lichaam te wassen, schrikt mensen vaak af. Maar als ze de nagels van hun vader knippen, en de handen vasthouden die hen als kind gekoesterd hebben, ontdooien ze vaak. Door alles aan anderen over te laten, ontneem je jezelf de kans om op een natuurlijke manier te rouwen. Als je zelf het drukwerk ontwerpt, of een kist maakt of versiert, neem je afscheid. En als je die dingen samen met anderen doet, creëer je een verbondenheid die het verlies draaglijker maakt. Samen praten, lachen, zeveren, huilen, drinken is zoveel belangrijker dan al die formele voorschriften over wie waar bij de kist staat.’

‘Het is toch gek dat we doen alsof een dode niet meer bij het leven hoort? De mensen die mijn moeder thuis kwamen groeten, bleven hangen, soms twee uur lang’

Cruciaal is de thuisopbaring – Van Roosbroeck heeft niet eens een funerarium. Voor de koelplaat vond hij een natuurlijk alternatief: Bio Sacs, zakjes met een mix van actieve koolstof en klei, die op de buik van de overledene gelegd worden. ‘Dat werkt even goed en het voordeel is dat het lichaam veel aaibaarder blijft. Een lichaam wordt nog altijd stijf en koud, maar niet kouder dan een bord dat je uit de kast neemt. Dat maakt het veel natuurlijker om het aan te raken.’

Van Roosbroeck doet nog wel meer dingen anders. Hij schminkt de doden niet, tenzij de nabestaanden dat vragen. In het beste geval, zoals onlangs bij een moeder die door haar vijf dochters gewassen en gekleed werd, willen de nabestaanden het zelf doen.

Voor de nabestaanden heeft die manier van opbaren nog een heilzaam effect. ‘In de dagen dat de dode thuis opgebaard ligt, zie je hem beetje bij beetje veranderen’, zegt Van Roosbroeck. ‘De ogen en wangen vallen wat in, hij ligt er bleekjes bij. Je ziet de dode voor wat hij is: dood. Het helpt niet voor je rouwproces als je denkt dat de dode gewoon vreedzaam ligt te slapen. De rouwenden zien en voelen dan ook wanneer het ­moment gekomen is om te kisten. Ook dat mogen ze zelf doen, als ze willen. Ik geef mijn schroevendraaier graag uit handen.’

Met open mond


Van Nevel bij zijn moeder, die thuis werd opgebaard.
© rr

‘Tijd is het allerbelangrijkste in een rouwproces’, zegt Obrecht Van Nevel, die een maand geleden zijn moeder (69) bij hem thuis liet opbaren, in de bibliotheek met grote ramen die uitgeven op de tuin. Haar laatste maand lag ze in het ziekenhuis, ongelukkig met wat haar overkwam en met de hardnekkigheid van de medische wetenschap. Hij zat, als enige zoon, vaak naast haar, ook in de dagen na haar dood. ‘Ik wou mijn moeder eren zoals het hoort, en er de tijd voor nemen’, zegt Obrecht. ‘Mijn moeder heeft haar hele leven last gehad met keurslijven. Veel dingen in de samenleving gingen voor haar te snel.’

Obrecht schrok even, toen Roel Van Roosbroeck hem de optie van de thuis­opbaring uitlegde. Hij dacht aan geuren en vliegen, akeligheden die mensen met een lijk associëren. Maar hij liet het idee in­dalen, dacht aan hoeveel deugd het had gedaan in het ziekenhuis nog bij haar lichaam te zitten, en koos voor de thuisopbaring. ‘Het is toch gek dat wij doen alsof een dode niet meer bij het leven hoort? De mensen die haar thuis kwamen groeten, moesten ook vaak over een drempel. Maar zodra die eerste onwennigheid voorbij was, bleven ze hangen, soms twee uur lang. Er is hier zoveel gezegd, uitgesproken, bijgepraat, gehuild, gekeken. Er is maar één koppel geweest dat liever in een andere ruimte ging zitten. Dat hebben we gedaan, uit respect voor de gasten, maar het voelde toch alsof mijn moeder er niet bij mocht zijn.’

Obrecht liet zijn moeder zo naturel mogelijk opbaren, onopgemaakt en met haar mond open. ‘We hadden haar kin gestut, maar het was lastig om de stut goed op zijn plaats te houden. Ik dacht aan hoe ze de laatste dagen in het ziekenhuis had gelegen. Eindelijk lag ze toen met haar mond open, alsof ze bevrijd was. Het voelde fout om haar mond opnieuw dicht te dwingen. Er waren andere mensen die naar haar gezicht bleven kijken en na een kwartier zeiden: het lijkt alsof ze glimlacht.’

Op het sterfbed en bij de kist van Frederic.
© rr

‘Ze lag hier ook zo mooi, de sfeer was bijna feeëriek, we hadden haar de sjaal omgeslagen die haar hele leven in haar zetel lag. Er klonk continu muziek, van Simeon ten Holt, minimalistisch en repetitief – ze hield daar erg van. Ik heb die muziek nog in haar oor laten spelen toen ze in coma lag, haar bloeddruk daalde meteen.’

Had hij gekund, dan had Obrecht zijn moeder nog iets langer willen houden. Tegelijk zag hij wel hoe haar magere gezicht nog wat verder inviel. Hoe ze langzaamaan meer vehikel dan moeder werd. Het was met een klein hart dat hij haar liet cremeren, omdat het de beste manier was om haar dicht bij zich te houden – de as staat in de eetkamer.

Hoe close en open Obrecht ook met zijn moeder was, hij wist niet met zekerheid of ze begraven of gecremeerd wilde worden. Roel Van Roosbroeck merkt het wel vaker, de schroom om met naasten te praten over hoe het afscheid eruit moet zien. ‘Het is nochtans simpel. Er bestaat zelfs een brochure voor, het Leifplan. Je moet niet wachten om dat door te nemen tot je ziek bent, want vaak is het dan ineens te laat.’

Warm houden


Roel Van Roosbroeck (m.) heeft met zijn vrouw en zoon de begrafenisonderneming Gemoedsrust.
© rr

Mensen sterven meer en meer thuis, ­euthanasie en palliatieve zorg zijn geen ­taboe meer. Hoe komt het dan dat we dat gesprek, over wat er na de dood moet ­gebeuren, niet meer en beter voeren? Ons ongemak met de dood is heel zichtbaar op het moment dat iemand sterft. Naasten, ­geliefden, familieleden passeren aan het sterfbed voor een laatste woord of zoen, maar zodra de dood een feit is, wordt de begrafenisondernemer gebeld.

‘De meeste mensen denken dat dat zo hoort, ze zijn bang van een dood lichaam’, vertelt Lut Verplaetsen, zelfstandig palliatief thuisverpleegkundige. ‘Heel vaak schuilt daar een trauma achter. Ze hebben als kind een nare ervaring gehad met iemand die plots stierf, en waar ze met de angst van volwassenen geconfronteerd werden zonder er veel van te begrijpen. Of ze werden geforceerd om een dode van dichtbij te bekijken of aan te raken, zonder er goed over te praten.’

Verplaetsen is de moeder van Katrien Van Corenbergh en heeft haar schoonzoon Frederic als palliatief verpleegster begeleid. Ze heeft haar dochter nooit afgeschermd voor de verhalen over ziekte en dood die ze meebracht van haar werk. Zo heeft ze ook de basis voor Katriens ideeën omtrent dood en afscheid gelegd, en voor de openheid waarmee Katrien op haar beurt met haar dochters over ziekte en dood praat. Het is deel van haar missie als palliatief verpleegkundige om mensen niet te bruusk van hun geliefde doden te laten scheiden. ‘Als een patiënt sterft, leg ik de nabestaanden uit dat ze de begrafenisondernemer niet meteen moeten bellen. Een lichaam begint niet meteen te ontbinden. Ik moedig hen aan om de dode nog aan te raken, om na te denken wie ze nog willen bellen om hem of haar te zien. Je kunt een lichaam nog even warm houden door het goed toe te dekken, zodat de lichaamswarmte blijft hangen. ­Frederic, mijn schoonzoon, hebben we laten warm houden door zijn ouders, terwijl we de kinderen van school haalden. Ze lagen naast hem, met hun handen op zijn gezicht. Voor de kinderen is dat een cadeau, dat ze hun papa nog even kunnen voelen voordat hij afgekoeld is.’

Taboe


In hun tuin staat een boom voor hun overleden dochter, die ze op een persoonlijke manier begroeven.
© rr

Vaak bedanken mensen Lut Verplaetsen achteraf, voor de paar uur die ze hun nog gegund heeft met hun doden. Het culturele ongemak dat rond dode lichamen hangt, verdwijnt snel als het om een dierbare gaat. Als blijkt dat het mag, de dode nog even langer bij zich houden, wordt de waarheid van filosofische uitspraken als ‘de dood is deel van het leven’ weer tastbaar. Het is een besef dat de westerse mens zo goed mogelijk uit het bewustzijn verdreven heeft.

‘De taboeïsering van de dood is in ons land aan het eind van de negentiende eeuw ingezet’, zegt Tinne Claes, die als historica aan de KU Leuven onderzoek deed naar de begrafeniscultuur. ‘Door de overbevolking zaten heel veel mensen op elkaars lip. Arme gezinnen woonden vaak in één kamer. In die omstandigheden was het onmogelijk om een dode goed te bewaren – je moet de kamer kunnen ventileren en de temperatuur mag niet te hoog oplopen. Stadsbesturen zijn toen mortuaria beginnen in te richten, vooral voor de armen. Die waren daar niet mee opgezet. In die tijd werd thuis opbaren nog gezien als een moment om je zorg en liefde voor de dode te tonen.’

Wat begon als een hygiënische maat­regel, groeide in de twintigste eeuw uit tot een business. Begrafenisondernemer werd een beroep, in plaats van een bijbaantje voor de timmerman die de kisten op maat maakte. ‘Naast de stedelijke mortuaria kwamen er ook meer en meer mortuaria bij begrafenisondernemers’, zegt Claes. ‘Ze boden een heel pakket van diensten aan, van het lichaam bewaren tot het lichaam zo opmaken dat het er vredig slapend uitzag. In de loop van de twintigste eeuw werd het de normale gang van zaken om de dode uit handen te geven aan professionals.’

In honderd jaar tijd zijn we van het ene uiterste naar het andere gegaan. De omgang met de doden werd professioneel, efficiënt, modern, steriel, op het kille af. Hadden we gehoopt dat we met het dode ­lichaam ook de pijn om het verlies buitenshuis konden duwen? Hebben we het grote existentiële ongemak, de omgang met onze sterfelijkheid, afgewenteld op dat dode lichaam? Hoe kan het dat een dierbare plots iets wordt wat de deur uit moet, alleen maar omdat het bewustzijn het lichaam verlaten heeft?

Net als Bevallen

Over dat soort paradoxen denkt Michaël Van Droogenbroeck graag na. Hij werkt als journalist voor de VRT, maar het had niet veel gescheeld of hij was begrafenisonder­nemer geworden. Zijn fascinatie voor het vak begon toen hij een jaar of dertien was, aan het sterfbed van zijn grootvader. ‘Mijn ouders en ik woonden bij mijn grootouders. Ze waren oud en mijn grootvader voelde zijn dood aankomen – hij was op. Toen hij stierf, waren we er bijna allemaal, mijn ­ouders en ik, mijn nonkels en tantes en een paar neven. Zijn dood was triest, maar ook heel natuurlijk en gemoedelijk. Er was niets ongemakkelijks aan. Het was pas toen de ­begrafenisondernemer daar stond, dat ik het raar vond. Je beleeft zo’n intiem moment in ­familiekring en dan stapt er een vreemde binnen, die je grootvader op een draagberrie legt en in een lijkzak steekt.’

Van Droogenbroeck speelde lang met het idee om er zijn beroep van te maken, zo ­gefascineerd was hij door de rol van de ­begrafenisondernemer. Als twintiger werkte hij een tijdje in bijberoep voor een begrafenisondernemer, en hij volgde ook het grootste deel van de tweejarige Syntra-opleiding tot begrafenisondernemer. ‘Ik ben het altijd bijzonder blijven vinden, hoe je op zo’n intiem moment bij een familie binnenkomt. Een week lang ben je een ankerpunt, voor van alles en nog wat, van de doodsbrieven tot de tranen op de begraafplaats. Het is een heel mooi beroep, maar ik denk dat het nu wat te formeel wordt ingevuld. Er is een standaardpakket waarvan weinig afgeweken wordt. Begrafenisondernemers zouden een ruimere keuze kunnen aanbieden, en mensen meer bevragen over wat ze willen. Nu nemen ze zo veel mogelijk uit handen, met de beste bedoelingen. Maar je kunt een afscheid zoveel persoonlijker maken met ­enkele kleine gestes.’

‘Een paar jaar geleden stierf mijn tweede grootvader. Ik heb toen geholpen om hem te verzorgen en in de kist te leggen. De begrafenisondernemer vond dat helemaal niet zo’n rare vraag. Voor mij was dat een heel troostende ervaring. Terwijl ik het eigenlijke stervensproces te gruwelijk vond om aan te zien, kwam ik tot rust terwijl ik hem verzorgde. Ik heb hem ook samen met mijn ­neven naar het graf gedragen. Mijn grootmoeder was erg ontroerd, ze vroeg of we dat voor haar ook wilden doen. En dat hebben we ook gedaan met haar lichaam.’

‘Thuisopbaring zal niet opnieuw de norm worden’, zegt Roel Van Roosbroeck. Maar tussen de alternatieve begrafenis met thuisopbaring en de standaardaanpak liggen veel schakeringen die stervenden en nabestaanden vaak niet eens voor mogelijk houden. Het is een beetje zoals met bevallingen: je hoeft niet thuis te bevallen om inspraak te hebben in hoe je bevalt, ook in het ziekenhuis kun je je wensen kenbaar maken. Geen enkele dode of nabestaande hoeft zich in een keurslijf te laten wringen.

‘Ik heb me een jaar kunnen voorbereiden op Frederics begrafenis’, zegt Katrien. ‘Ik heb er even hard over nagedacht als over ons trouwfeest. Je kunt maar één keer afscheid nemen van iemand.’

De kist op het coverbeeld van dit nummer is van een overledene die door Roel Van Roosbroeck thuis werd opgebaard maar niet in dit stuk aan bod komt.

Bron:De Standaard 2 -11 -2019 (Eva Berghmans, foto’s Fred Debrock)